woensdag 7 november 2018

Berichten uit Longyearbyen, Spitsbergen




Volgends de informatie leven er op Spitsbergen evenveel ijsberen als mensen. Ik beeld me in dat iedereen zijn eigen ijsbeer heeft, zoals elke voetballer een kleine jongen heeft om samen het veld op te wandelen.

Je mag het dorp niet uit. Iedereen waarschuwt je voor ijsberen, maar terwijl ik angstig rondkijk, op zoek naar een grote bewegende witte vlek, word ik aangevallen door een stern, die vindt dat ik te dicht bij zijn nest kom. In een duikvlucht vliegt hij met zijn scherpe snavel op mijn hoofd af. Ik loop snel weg. Een joggende vrouw houdt een stuk drijfhout de hoogte in en vertelt dat ze dan de stok –en niet jou- aanvallen.

In de supermarkt, het postkantoor en de dienst voor toerisme zijn geweren en pistolen niet toegelaten. Ik controleer elke keer plichtsbewust of mijn broeksrits niet open staat.

In het dorp beklim ik een bergtop. Boven ligt een boek op je naam in te schrijven. Het blijkt dat ik de 1331ste lul ben die dat doet.


De dag later beklim ik met een gids een gletsjer in de buurt. In Turnhout is het die dag 35°C, maar ik wandel door een sneeuwstorm. De gids draagt een geweer en een 25 kilo zware rugzak vol veiligheidsmateriaal. Tijdens de wandeling zien we geen dieren, alleen dode rendieren.

De dag nadat ik vertrek, wordt op Spitsbergen een man aangevallen door een ijsbeer. Het doet me nadenken over het toerisme waar ik zelf ook een deel van uitmaak. Misschien moeten we heel Spitsbergen maar ontruimen en teruggeven aan de natuur.

Spitsbergen laat een diepe indruk op me na. Nooit heb ik zoiets bruut gezien. Zelfs in de zomer is het leven hier hard. Het is zo overweldigend dat je er stil van wordt.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten