Ik heb lang nagedacht hoe te beginnen aan dit verhaal (dat eigenlijk niet eens een verhaal is). Welke toon, welke stijl, welke knipogen ik zou plaatsen. Ik zou dit verhaal over mij en mijn fiets bijvoorbeeld kunnen vertellen door, Ik, Jan Cremer-gewijs, verhalen te verzinnen en anekdotes groter te maken. Ik zou net zoals de cover van het boek dan op mijn fiets kunnen zitten zoals Jan Cremer op zijn motor zit maar het lijkt me ongepast, het is geen stoer verhaal dat vertel. Ik zou het ook zoals Jan Wolkers in Turks Fruit kunnen doen, vertrekken vanuit de neerslachtige positie waarin ik nu verkeer om dan in een grote flash-back het hartverscheurende relaas te doen over de gebroken relatie tussen mij en mijn fiets maar daarvoor is het nog te vroeg na de gebeurtenissen en zou ik de val trappen waar veel schrijvers invallen: sentimentele k*tproza over een persoonlijk onderwerp. Ik zou het ook kunnen doen zoals dat Vlaams fietsduo Nicole & Ingrid waarbij de kleinste verhalen zelfs zo overdreven lijken dat je de boeken gerust in de fantasy-afdeling zou kunnen zetten, maar ik overdrijf alleen over andere dingen. Of ik zou het ook zoals J.D. Salinger kunnen doen in Seymour, an introduction, een beschrijving van de fiets met anekdotes afwisselen in één lange ode aan mijn fiets. Maar ook dat lijkt me ongepast, alle anekdotes doen geen eer aan mijn fiets juist omdat de enige anekdotes die er zijn juist geen echte anekdotes zijn.
Mijn fiets was er gewoon altijd, zonder enig mankement of
probleem en daarom was hij zo belangrijk. Het feit dat ik enkel anekdotes kan
vertellen die erop neer komen dat alles vlot liep is voor de literatuur zo
ongelovelijk saai maar voor mij van zo’n goot belang. Er gebeurde amper iets
speciaals met mijn fiets, (één keer kwamen we vast te zitten in een modder-klei-veld
en had ik de grootste moeite van de wereld om alle plakkende smurrie tussenuit
mijn remblokjes te krijgen zodat ik weer kon fietsen (dat vastzitten in die
Kempische klei zag ik trouwens als een metafoor voor mijn leven)), maar daarom
verdient hij wel een soort verhaal, ookal is het een saai verhaal, zeker nu hij
ons ontgaan is.
(Mijn kilometerteller, driehonderd meter (ik was even niet aan het opletten) nadat ik duizend km had)
Begin mei liet ik een kilometerteller installeren op mijn
fiets, die ik toen negen maanden had, om te kunnen volgend hoeveel kilometers
ik fiets. Ik had me namelijk ingeschreven voor de actie ‘Turnhout trapt het af’
waar ik en honderd anderen op een half jaar tijd duizend kilometer moeten
fietsen. Hierdoor begon ik meer en meer te fietsen en deed ik ook langere
afstanden. Ik fietste al eens naar Baarle-Hertog (eten kopen in Jumbo) of
bezocht een goede vriendin in Herentals.
(De blokhut waarin ik sliep)
Geïnspireerd door een vriend besloot ik twee weken geleden
voor het eerst op fietsvakantie te gaan. Met de bedoeling om volgend jaar een
grotere tocht te maken naar Frankrijk ging ik nu al eens ‘uittesten’ hoe het is
om onderweg te zijn met een fiets. Ik besloot om drie dagen naar Nederland te
gaan, een simpele reis waar ik twee nachten overnachtte in een blokhut aan een
vijvertje iets ten noorden van Den Bosch. De eerste dag fietste ik langs het
Bels lijntje naar Tilburg en reed ik zo naar Den Bosch. Ik deed 80 km die dag
en alles ging prima, ik voelde me moe maar tevreden. De tweede dag was nog
mooier, ik fietste 75km tussen Maas en Waal langs de Hollandse
postkaart-dorpjes Zaltbommel en Heusen. Het was prachtig fietsen over de dijken
naast de rivieren, door de schapenweiden en langs de rietvelden. Ik nam drie
overzetboten op mijn tocht. Ik weet niet dat het te sentimenteel zou zijn om
hier te zeggen dat ik gelukkig was? (maar ik vrees dat het nu al te laat is en
laat me er even aan toevoegen dat geluk voor een schrijver zeer oninteressant
is en dus ongelukkig maakt). Het was ook die dag, woensdag de 14de
dat mijn kilometerteller aangaf dat ik sinds het begin van mei 1000 km heb
gefietst, iets waar ik zo trots op ben dat ik er zelfs een foto van heb
gemaakt. (Mijn geluk kon, in tegenstelling tot de fles wijn ’s avonds, niet op).
De derde dag fietste ik van Den Bosch terug naar huis, ik maakte tussenstops in
het concentratiekamp van Vught en in Tilburg waar ik nog een paar kilo boeken
kocht. Ik was rond vier uur terug thuis en toen waren er Ranonkelfeesten om te
vieren dat ik veilig thuis was geraakt.
(Drs. P. op een overzetboot)
Heel dit verhaal schrijf ik om duidelijk te maken dat mijn
fiets en ik de dagen voor zijn afscheid een enorme goede band (zowel binnen-
als buitenband) met elkaar hadden. We gingen overal samen naartoe en hij
protesteerde zelfs in protestants gebied (alles ten noorden van de Maas) niet.
(Dit slaat nergens op maar het klinkt wel leuk, (zoals het meeste van mijn
poëzie)), (gebruik ik teveel haakjes?).
Om een lang verhaal niet nog langer te maken: de dag na mijn
reis (16 augustus), werd mijn fiets (incl. fietstassen, kilometerteller (die in
die fietstassen verstop zat) en snelbinder) voor mijn deur gestolen op
klaarlichte dag – en ja - hij was op slot, ik heb het sleuteltje nog. Alles
samen gaat het hier om 550 euro, iets wat voor een pasafgestudeerde, werkloze,
alleenwonende loser zoals ik een berg geld is.
Ik voel dat dit het moment is om dit verhaal af te ronden.
Dit omdat ik anders nog zieliger ga klinken (door bijvoorbeeld te zeggen dat ik
om aangifte te gaan doen over die verschrikkelijke kermis moest wandelen) en
dit anders wellicht tot nog slechter sentimenteel k*tproza gaat leiden. Ook de
gedachten, die me heel de nacht wakkerhielden, over wat ik die fietsdief zou
aandoen als ik hem zou vinden lijken me te pulp om hier te schrijven (iets met
een kliefbijl een een opengespleten ruggengraat). Als meneer fietsdief (altijd
met twee woorden spreken) dit zou lezen: ik wens je een geweten toe.
(Mijn fiets en ik)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten